In de jaren ’60 en ’70 was het waterlopenbeheer relatief eenvoudig. Water moest zo snel mogelijk afgevoerd worden omdat droge weiden en akkers een noodzaak waren voor een efficiënte landbouw. Vanaf de jaren ’80 groeide het besef dat waterlopen veel meer zijn dan afvoerkanalen voor water. Door enkele zware overstromingen en de aftakeling van natuur en landschap ontstond de vraag naar een integrale beheersaanpak.
Het transporteren van water is een belangrijke functie van de waterlopen, maar tegelijkertijd herbergen ze karakteristieke planten en dieren en vormen ze bovendien ook belangrijke migratieroutes voor heel wat soorten. Daarnaast komen er in een beekvallei ook heel wat verschillende grondgebruikers voor; landbouw, natuur, recreatie en bebouwing liggen vaak naast elkaar.
De uitdaging voor de moderne waterlopenbeheerder bestaat in het vinden van een evenwicht tussen de waterafvoerende functie en het respect voor de natuurwaarden en de grondgebruikers. In een multifunctioneel gebied zijn de ruimingswerken een afweging van verschillende maatschappelijke belangen en moet de watering als waterbeheerder de principes van integraal waterbeheer (waterkwantiteit en -kwaliteit) in elk gebied toepassen.
Het bestuur van de watering kiest ervoor om een gedifferentieerd beleid te voeren op basis van de planologische bestemming van het gebied. Dit wil zeggen dat we een onderscheid maken tussen het beleid in landbouwgebieden en in natuurgebieden. In landbouwgebieden kiezen we resoluut voor maatregelen in samenwerking met de ingelanden. Samen met boeren, burgers en buitenlui zoeken we naar oplossingen voor problemen. In natuurgebieden kunnen we een stapje verder gaan. De ruimingswerken worden in deze gebieden beperkt tot het strikte minimum.